App Icoon

Klaar, naar Verenso tijdschrift

Ervaringen vanuit het regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg

Drs. Jessica Edwards van Muijen

Het tuchtrecht berust op de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG). Het betreffende hoofdstuk van deze wet is ingevoerd op 1 december 1997 (en verving daarmee de voormalige Medische Tuchtwet van 1928). Het tuchtrecht heeft als doel de kwaliteit van de beroepsbeoefening te bevorderen en te bewaken.

De tuchtrechtspraak wordt uitgeoefend door vijf regionale tuchtcolleges en in beroep door het centrale tuchtcollege. De vijf regionale colleges zijn gevestigd in Groningen, Zwolle, Amsterdam, Den Haag en Eindhoven. De woonplaats van de aangeklaagde persoon bepaalt welk college bevoegd is om de klacht te behandelen. Het centraal tuchtcollege is gevestigd in Den Haag. 

De leden-arts maken deel uit van één van de regionale tuchtcolleges, maar zijn aangesteld voor alle regionale tuchtcolleges. Als een lid-arts niet vrij staat tegenover de aangeklaagde arts of om andere redenen niet beschikbaar is, kan een lid-arts van een ander regionaal tuchtcollege gevraagd worden. Op deze wijze kan het beste gewaarborgd worden dat in het regionaal tuchtcollege een beroepsgenoot van de aangeklaagde arts zitting kan nemen. 

De volgende personen en organisaties zijn gerechtigd om een klacht in te dienen:

  • rechtstreeks belanghebbende, nabestaanden of naaste betrekkingen (bij de laatste twee moet uitgegaan worden van veronderstelde wil van de patiënt)
  • degene die aan iemand die onder het tuchtrecht valt een opdracht heeft gegeven
  • werkgever of bestuur van de instelling waar een vrijgevestigd arts werkzaam is
  • hoofdinspecteur of regionale inspecteur voor de gezondheidszorg

Het college toetst het handelen van de aangeklaagde hulpverlener aan de wettelijke normen zoals vastgelegd in de wet BIG:

  1. enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij in die hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van:
    • degene met betrekking tot wiens gezondheidstoestand hij bijstand verleent of zijn bijstand is ingeroepen;
    • degene die in nood verkerende, bijstand met betrekking tot zijn gezondheidstoestand behoeft;
    • de naaste betrekkingen van genoemde personen
  2. enig ander bedoeld handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg.

De tuchtrechter heeft de vrijheid, maar ook de plicht, om de norm in te vullen met andere wettelijke bepalingen, zoals bijvoorbeeld de gedragsregels uit de Wet op de Geneeskundige BehandelingsOvereenkomst (WGBO)  en voor de beroepsgroep geldende richtlijnen en protocollen. In laatste instantie kan de tuchtrechter zelf een nieuwe norm formuleren.

De tuchtprocedure start met het indienen van een klaagschrift door klager. Klager kan een klacht indienen tot tien jaar nadat het desbetreffende handelen of nalaten heeft plaatsgevonden. Nadat het college heeft onderzocht of het klaagschrift voldoet aan de eisen, wordt een kopie aan degene gestuurd over wie is geklaagd en gevraagd om schriftelijk te reageren. Dit is het verweerschrift.

Zo nodig krijgt klager de gelegenheid schriftelijk te reageren op het verweerschrift (repliek) waarna degene waarover geklaagd is hierop nogmaals kan reageren (dupliek). Vervolgens stelt het college de klager en degene waarover geklaagd is in de gelegenheid mondeling te worden gehoord (vooronderzoek). Steeds vaker vindt het vooronderzoek direct plaats na ontvangst van het verweerschrift (waarmee de doorlooptijd bekort wordt). Zo mogelijk probeert degene die het vooronderzoek verricht, een minnelijke oplossing tot stand te brengen waarna de klacht vaak wordt ingetrokken.

Het regionaal tuchtcollege bestaat uit een voorzitter (jurist), een lid-jurist en drie leden-beroepsgenoten. Het college wordt bijgestaan door een secretaris (een jurist). De voorzitter kan bepalen dat een zaak behandeld wordt door een klein college bestaande uit voorzitter, twee leden-beroepsgenoten en de secretaris.

Als de klager niet-ontvankelijk is of de klacht is kennelijk ongegrond, wordt de klacht in raadkamer behandeld. Klager wordt niet-ontvankelijk verklaard als het klaagschrift niet voldoet aan de eisen (klacht en feiten worden niet vermeld; klager is niet rechtstreeks belanghebbende; klacht is verjaard; aangeklaagde staat niet in BIG-register). Ook ingetrokken klachten worden beoordeeld door het college op redenen van algemeen belang.

Als de klager ontvankelijk lijkt en de klacht is niet kennelijk ongegrond, dan behandelt het college de klacht op een openbare zitting. Ter zitting krijgen de partijen gelegenheid hun standpunten nader toe te lichten en te antwoorden op vragen die de voorzitter en leden van het college aan hen stellen. Eventuele getuigen en/of deskundigen worden gehoord. Na sluiting van de zitting trekt het college zich terug voor beraadslaging in raadkamer waar o.a. toetsing aan de wettelijke normen zal plaatsvinden.

Wanneer het college een klacht gegrond vindt, wordt aan de aangeklaagde een maatregel opgelegd. De volgende maatregelen kunnen worden opgelegd:

  • een waarschuwing
  • een berisping
  • een geldboete van ten hoogste € 4.500,00
  • een schorsing van inschrijving in het register van ten hoogste een jaar
  • een gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid het beroep uit te oefenen
  • doorhaling van de inschrijving in het register.

De maatregel wordt vermeld in het BIG-register met uitzondering van een waarschuwing. Een waarschuwing kan beschouwd worden als een zakelijke terechtwijzing die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop het stempel van laakbaarheid te drukken. Dit impliceert dat de andere maatregelen, te beginnen met de berisping, tot uitdrukking brengen dat niet alleen verwijtbaar, maar ook laakbaar is gehandeld. Dit zal verwoord worden in de motivering van de maatregel. Soms zou de tuchtrechter willen volstaan met een gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel, maar de wet laat daar geen ruimte voor.

Beide partijen kunnen tegen de eindbeslissing van een regionaal tuchtcollege beroep instellen bij het centraal tuchtcollege. De procedure verschilt van de regionale tuchtcolleges: hoger beroep kent geen re- en dupliek en geen mondeling vooronderzoek. En in beginsel worden alle zaken op een openbare zitting behandeld behalve als het betrekking heeft op (niet)-ontvankelijkheid.

Cijfers

De doorlooptijd van de klachtenprocedure (van inkomen klacht tot uitspraak) varieert per college maar was in 2013 gemiddeld 279 dagen. Dit houdt in dat een ingekomen klacht in 2013 vaak pas in 2014 wordt afgehandeld.

Knipsel1_Edwards.jpg

Aantal klachten gericht tegen verpleeghuisarts/specialist ouderengeneeskunde per college. Helaas wordt niet per beroepsgroep bijgehouden hoeveel klachten gegrond of ongegrond zijn verklaard.

Knipsel2_Edwards.jpg

Ervaringen vanuit het tuchtcollege

Sinds 2004 ben ik lid van het regionaal tuchtcollege gezondheidszorg. In eerste instantie alleen in Amsterdam, later ook in Den Haag en incidenteel in Zwolle en Eindhoven. In de loop van de tijd heb ik veel tuchtzaken langs zien komen. In elke klacht is wel een communicatieprobleem terug te vinden. Soms werd door de klager duidelijk ter zitting gesteld: ‘als de arts eerlijk had verteld wat niet goed was gegaan, hadden we hier niet gezeten.’  Klagers stellen prijs op eerlijke antwoorden die tijdig gegeven worden. Verzekeraars stellen soms dat excuus aanbieden betekent dat je schuld erkent en daarmee aansprakelijk bent voor geleden schade. Maar een eerlijk verhaal zonder duidelijke schuldbekentenis met daaraan gekoppeld een erkenning dat het beter had gekund, is voor de meeste patiënten en/of nabestaanden vaak voldoende.

Lang niet altijd is de klager echter in staat om uit te maken waar in het zorgproces het niet goed is gegaan. De wet gaat uit van individuele aansprakelijkheid maar in de werkelijkheid wordt steeds vaker samengewerkt in zogenaamde ‘ketenzorg.’  Het komt regelmatig voor dat de klager zijn klacht tegen de verkeerde arts heeft gericht en dat de uitkomst van de procedure voor de klager niet bevredigend is. Dit speelt in ziekenhuizen, tijdens dienstwaarneming bij huisartsen maar ook in de verpleeghuizen. Het college kan vaststellen dat de aangeklaagde arts geen blaam treft maar kan nooit een uitspraak doen over artsen die niet zijn aangeklaagd ook al is duidelijk dat bij een van die artsen een klacht meer kans van slagen heeft.

In de verpleeghuizen geldt bovendien dat de verzorging/verpleging een belangrijke rol speelt in het totaal van de zorgverlening. Soms is de klager ontevreden over de verleende zorg (wondbehandeling, geven van eten/drinken) maar gaat de klacht naar de arts die verantwoordelijk wordt gehouden voor de slechte uitkomst. Ook komt met enige regelmaat voor dat de klager heeft aangegeven bij de zorg dat het niet goed ging met zijn naaste. Vervolgens wordt door de verzorging/verpleging de arts te laat (of zelfs niet) betrokken bij de patiënt maar dient de naaste een klacht in tegen de arts over een te laat ingezette behandeling.

In de verpleeghuizen kan de arts ook (mede) verantwoordelijk gehouden worden voor de kwaliteit van de zorgverlening waarbij geklaagd wordt over slecht gekwalificeerd personeel of een gebrekkige organisatie. Zoals klacht 1 laat zien wordt de arts daarvoor niet verantwoordelijk gehouden (als al sprake is van personeels- of organisatieproblemen) als het eigen handelen hier niet onder geleden heeft. Bij klacht 2 ontbreekt structuur bij de verpleging waar de arts te weinig op stuurt en teveel op mening van anderen vaart. Dit leidt wel tot de constatering dat de arts in gebreke is gebleven bij de zorg voor de patiënt. Als de arts bekend is met personeels- of organisatieproblemen, moet hij/zij laten zien dat hiermee rekening is gehouden met het opstellen van het beleid. Dit kan zich bijvoorbeeld uiten in het geven van duidelijke opdrachten, duidelijke instructies achterlaten wanneer contact met arts op te nemen of vaker controles laten doen.

Het wel of niet insturen naar het ziekenhuis is met enige regelmaat één van de onderdelen van een klacht of wordt zijdeling benoemd. Het valt op dat de klager dan benoemt dat in het ziekenhuis werd gesteld dat de behandeling in het verpleeghuis niet goed was geweest. Meestal blijkt tijdens beoordeling van de klacht dat dit genuanceerder ligt en dat de arts de juiste afwegingen heeft gemaakt (zie klacht 3).

Om klachten te weerleggen is het van het grootste belang dat de arts goed vastlegt wat de vraag was, welk onderzoek heeft plaatsgevonden, welke overwegingen speelden en wat met de patiënt c.q. familie is besproken. Zonder goede verslaglegging moet het college afgaan op wat de klager stelt en wat in de zorgrapportage vermeld staat. Als de arts niets heeft genoteerd, kan het college besluiten dat klager te weinig informatie heeft ontvangen (zie klacht 4).

Casuïstiek

Ik heb uit de uitspraken van 2014 vier tuchtzaken geselecteerd die bovenstaande punten illustreren. De tekst van de uitspraken heb ik niet integraal overgenomen maar is beperkt tot de kern van de klacht en uitspraak.
Op www.tuchtcollege-gezondheidszorg.nl staan uitspraken van 2007 tot 1 januari 2010 per college. Op www.tuchtrecht.overheid.nl staan uitspraken van alle colleges vanaf 1 januari 2010. 

Klacht 1

De arts wordt, kort samengevat, verweten dat:

  1. hij controle mist over de vele mensen werkzaam in het verpleeghuis;
  2. de decubituswond van patiënt niet goed is verzorgd en dat patiënt niet tijdig is gekeerd;
  3. de hoeveelheid eten en drinken die patiënt heeft binnengekregen niet goed is bijgehouden;
  4. hij werkt in het verpleeghuis met ongeschoold personeel.

De klacht omvat een viertal verwijten. Hieronder zal op elk klachtonderdeel afzonderlijk worden ingegaan.

Ad 1 .     Ten aanzien van het eerste verwijt, dat de arts controle mist over de vele mensen werkzaam in het verpleeghuis, oordeelt het college als volgt. 

Uit de overgelegde stukken blijkt dat er wel degelijk sprake is geweest van een goede samenwerking tussen de arts en het overige personeel, met name met de verpleegkundig specialist met wie hij nauw samenwerkt. Voor de opname van patiënt heeft de verpleegkundig specialist overleg gehad met de zorgcoördinator en de transferverpleegkundige in het ziekenhuis en was de diëtiste al ingelicht. Daar de arts direct na opname van patiënt enige dagen afwezig was - vanwege persoonlijke redenen -, heeft de verpleegkundig specialist de opname van patiënt begeleid en de controle uitgevoerd op de afspraken met de paramedici en verpleging, waaronder ook controle op de afspraken met betrekking tot de medicatie van patiënt.

Ook vanaf het moment dat de arts weer aanwezig was (vanaf 24 oktober) is niet gebleken dat hij zelf onvoldoende overzicht had over de behandeling van patiënt noch dat hij enige ‘controle’ miste over het overige verpleeghuispersoneel dat betrokken was bij de behandeling van patiënt. Dit eerste klachtonderdeel wordt dan ook verworpen.

Ad. 2       Ten aanzien van het tweede verwijt, dat de decubituswond van patiënt niet goed is verzorgd en dat patiënt niet tijdig is gekeerd, constateert het college dat blijkens het zorgdossier de verzorging regelmatig heeft gezorgd voor wisselliggingen van patiënt. Daar patiënt vaak spontaan terug op zijn rug draaide, is door de ergotherapeut getracht patiënt zodanig in een bepaalde houding te stabiliseren teneinde herstel van de decubituswond te bewerkstelligen. Nu tevens uit de verslaglegging blijkt dat de verpleging de vacuümpomp-therapie op juiste wijze heeft gecontroleerd, dat de decubituswond adequaat werd verzorgd en dat geregeld fysiotherapie werd gegeven aan patiënt, dient ook dit verwijt te worden afgewezen.  

Ad. 3       Het derde klachtonderdeel betreft het verwijt dat de hoeveelheid eten en drinken die patiënt heeft binnengekregen niet goed is bijgehouden. Het college stelt vast dat patiënt tijdens zijn opname in het verpleeghuis volledige sondevoeding kreeg. Nu derhalve moet worden aangenomen dat patiënt op deze wijze voldoende vocht en voedsel heeft binnengekregen, wordt ook dit verwijt verworpen.

Ad.4       Het vierde, en laatste, klachtonderdeel betreft het verwijt dat de arts in het verpleeghuis werkt met ongeschoold personeel.

Verpleeghuispersoneel is over het algemeen lager geschoold dan ziekenhuispersoneel. Het college heeft geen aanwijzingen gevonden dat het personeel in het onderhavige verpleeghuis niet geschoold was dan wel onvoldoende kundig ten aanzien van zijn verzorgingstaak. Er was wellicht, net als in de overige verpleeghuizen in Nederland, sprake van een krappe personeelsbezetting, maar niet is gebleken dat het aanwezige verzorgend personeel onvoldoende zorg heeft besteed aan patiënt. Eenmalig heeft een incident plaatsgevonden met betrekking tot diksap dat aan patiënt was gegeven, maar hier is vervolgens wel adequaat op gereageerd. Het college komt tot de conclusie dat de arts ook omtrent dit klachtonderdeel geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klager ging in hoger beroep waarbij het centraal tuchtcollege geen andere gezichtspunten dan het regionaal college zag.

Klacht 2

Klager stelt zich op het standpunt dat verweerder (arts-assistent niet in opleiding) heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij in zijn hoedanigheid van arts had behoren te betrachten. Er is te laat bloed geprikt en er is onvoldoende onderzoek gedaan. Verweerder heeft steeds negatief gereageerd op het verzoek van klager en de overige familieleden om bloed te prikken. Verweerder en de verpleging gaven echter steeds aan dat er sprake was van psychische klachten en niet van lichamelijke klachten. Patiënte werd gedwongen te lopen op advies van verweerder terwijl zij dat niet kon en zij werd hard aangepakt. Klager heeft er diverse keren op gewezen dat het erop leek dat patiënte was uitgedroogd. Verweerder heeft deze opmerkingen naast zich neergelegd. Patiënte is op 12 juni 2013 overleden. Volgens klager was het mogelijk geweest dat patiënte nog wel had kunnen herstellen als in een eerder stadium de lichamelijke problemen door verweerder waren onderkend.

Het college stelt vast dat er op de afdeling sprake was van een onvoldoende duidelijke structuur. Zo kan worden vastgesteld dat een systematische werkwijze op de afdeling ontbrak. Er was geen sprake van het structureel bijhouden van de tensie bij patiënte of het bijhouden van de vochtbalans toen zij ziek was. Evenmin was sprake van een structureel bijhouden van het eet- en drinkpatroon van patiënte. Dit terwijl bij de opname was vastgesteld dat patiënte een slechte eter was en ongeveer 20 kg zou zijn afgevallen in de twee jaar voorafgaand aan de opname. Van het houden van een multidisciplinair overleg is evenmin gebleken. Verweerder heeft enkel telefonisch overleg gevoerd met zijn supervisor, de specialist ouderengeneeskunde. Bovendien heeft het college geconstateerd dat er geen duidelijke afspraken werden gemaakt op de afdeling over de wijze van begeleiding van patiënte en over de documentatie daarvan. Verweerder kreeg enkel mondeling de informatie over patiënte. Deze organisatie als geheel kan echter verweerder in beginsel niet worden toegerekend. Wel is het college van oordeel dat verweerder zich zeer reactief heeft opgesteld, waar hij bekend was met deze nalatigheden en bovendien zelf heeft nagelaten zich er deugdelijk van te vergewissen of de problematiek van patiënte toch een lichamelijke oorzaak zou kunnen hebben. Het had immers wel op de weg van verweerder gelegen hierop alert te zijn, mede nu uit het dossier blijkt dat bij patiënte sprake was van slecht eten en drinken, waarvoor ook een lichamelijke oorzaak te duiden is. Verweerder heeft zich te veel laten leiden door de opmerkingen van derden aangaande het gedrag van patiënte en heeft nagelaten het dossier van patiënte zelfstandig te bestuderen en te interpreteren. Het college overweegt dat ook het ontbreken van voldoende structuur verweerder niet ontslaat van het doen van deugdelijk algemeen onderzoek en het bestuderen van het dossier alsmede het geven van duidelijke instructie over de wijze waarop het eet- en drinkpatroon moet worden bijgehouden. Het nalaten daarvan leidt ertoe dat naar het oordeel van het college de maatregel van waarschuwing dient te worden opgelegd. Daarbij wordt aangetekend dat een waarschuwing een zakelijke terechtwijzing is die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. Het college meent dat het ontbreken van structuur en duidelijke afspraken binnen de organisatie als zodanig niet aan verweerder kunnen worden toegerekend.

Klacht 3

Klager verwijt verweerster, zakelijk weergegeven, dat zij nalatig is geweest en een verkeerde diagnose heeft gesteld. Klager heeft sterk moeten aandringen op het insturen van zijn vader naar het ziekenhuis. Daar kreeg patiënt vocht en antibiotica per infuus. Volgens het ziekenhuis was patiënt anders overleden.

Verweerster heeft aangevoerd dat bij patiënt de juiste diagnose is gesteld en in het ziekenhuis het beleid is voortgezet zoals in verpleeghuis was ingezet. Zij oordeelde de toestand van patiënt  als kritiek, maar wilde hem toch niet insturen omdat vervoer stress geeft en juist overlijden kon veroorzaken.

Het college is van oordeel dat deze door verweerster gemaakte afweging te rechtvaardigen is. Weliswaar is aannemelijk dat op aandringen van klager de collega van verweerster is geraadpleegd en dat daarna alsnog is besloten om patiënt naar het ziekenhuis te vervoeren, maar dat betekent niet dat de aanvankelijk andere overweging onjuist is geweest, en ook niet dat verweerster een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. Of iemand in het ziekenhuis het beleid van verweerster heeft bekritiseerd en of dat met enig gezag kon worden gedaan, is niet te rijmen met het verweer, dat in het overleg met het ziekenhuis juist kritische vragen werden gesteld over het voornemen tot overplaatsing van de vader van klager.

Voorts wordt overwogen dat verweerster geen verkeerde diagnose heeft gesteld, nu ook in het ziekenhuis is bevestigd dat het bij patiënt om een lager luchtwegprobleem ging, waar een eventueel myocardinfarct een bijkomend probleem was geweest. Het college merkt overigens op dat het zich niet aan de indruk kan onttrekken dat in de communicatie tussen klager en verweerster zaken fout zijn gegaan. Een betere uitleg van de door verweerster gemaakte afweging had de voorkeur verdiend, juist omdat klager kennelijk en begrijpelijk ernstig bezorgd was over de toestand van zijn vader.

De conclusie van het voorgaande is niettemin dat de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg worden gemaakt.

Klacht 3

Klaagster verwijt arts dat haar man vermoedelijk door ondeskundig handelen is overleden en dat de arts hem ten onrechte niet heeft doorgestuurd naar het ziekenhuis. Klaagster stelt geen toestemming te hebben gegeven om de behandeling te staken.


5.3       De arts heeft dit beleid op 10 januari 2013 met de afdelingsarts besproken en de afdelingsarts heeft vervolgens telefonisch met klaagster gesproken. De arts heeft van de afdelingsarts vernomen dat klaagster met het beleid instemde. De partijen verschillen van mening over de precieze inhoud van het telefoongesprek tussen klaagster en de afdelingsarts. Het college kan niet vaststellen wat er in het telefoongesprek is gezegd. Aannemelijk is, mede gezien de aantekening in het dossier, dat er een beleid is voorgesteld en dat klaagster daarmee akkoord ging. Ook is aannemelijk dat het ging om het tussen de afdelingsarts en de arts besproken beleid, zoals in het dossier vlak daarboven is genoteerd. Niet is duidelijk geworden of het - al dan niet - insturen van patiënt naar een ziekenhuis in zijn algemeenheid is besproken dan wel alleen is gesproken over het niet meer dialyseren in het ziekenhuis, zoals klaagster stelt. Wat hiervan ook zij, de arts mocht, gelet ook op het ver gevorderde stadium van de opleiding van de afdelingsarts tot specialist, in beginsel afgaan op haar weergave van het gesprek met klaagster.

5.4       Gelet op de precaire gezondheidstoestand van patiënt, de onzekerheid over de oorzaak van de dehydratie, het bij de opname in 2011 afgesproken actieve behandelbeleid en de beperkingen van een telefoongesprek in vergelijking met een persoonlijk gesprek had het wel op de weg van de arts gelegen ervoor te zorgen dat of hij of de afdelingsarts persoonlijk met klaagster zou spreken. De arts stelt ook zelf dat hij, als medisch eindverantwoordelijke, klaagster zelf persoonlijk wilde spreken. Volgens hem heeft hij dit gedaan in de middag van 10 januari 2013, toen hij klaagster trof op de afdeling, en stemde klaagster met het voorgestelde beleid in.

5.5       De stelling van klaagster is echter dat zij die dag arts niet heeft gezien of gesproken. Volgens klaagster had zij de arts alleen ten tijde van de opname van patiënt in het verpleeghuis persoonlijk gesproken, maar niet op of rond 10 januari 2013. Het dossier bevat geen melding van een gesprek tussen de arts en klaagster. Gezien de tegen over elkaar staande stellingen van de partijen op dit punt en het ontbreken van een aantekening in het dossier is niet komen vast te staan dat het door de arts genoemde gesprek heeft plaatsgevonden. Daardoor is ook niet komen vast te staan dat de voor- en nadelen van een eventuele ziekenhuisopname uitdrukkelijk zijn besproken en dat klaagster een goede afweging heeft kunnen maken. Dat is de arts tuchtrechtelijk te verwijten.  

5.6       Tegen de door en onder verantwoordelijkheid van de arts gegeven behandelingen - kenbaar uit de stellingen van partijen en het dossier -  heeft het college geen bezwaar. Wel is de vraag of in het verpleeghuis een precieze controle van de vochtbalans mogelijk was, omdat wel de hoeveelheid toegediend vocht kon worden bepaald, maar de hoeveelheid uitgescheiden vocht werd geschat. Dit aspect van de behandeling zou een van de overwegingen zijn geweest bij het nemen van een beslissing over het al dan niet insturen van patiënt naar een ziekenhuis.

5.7       Het door klaagster gestelde oorzakelijk verband tussen de behandeling en het overlijden van patiënt kan het college kan niet bevestigen.

5.8       Het bovenstaande in onderlinge samenhang beoordelend is de klacht gedeeltelijk gegrond.        
Gelet op alle feiten en omstandigheden acht het college de hierna te noemen maatregel passend.

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg beslist als volgt: legt op de maatregel van: WAARSCHUWING.

Conclusie en adviezen

Het aantal klachten tegen specialisten ouderengeneeskunde varieert per jaar, maar lijkt in ernst toe te nemen. Communicatie is in ons vak essentieel zowel met het verplegend personeel als met patiënt en/of vertegenwoordiger. In het algemeen zijn patiënten en vertegenwoordigers meer geïnformeerd over ziektes doordat informatie laagdrempelig via internet beschikbaar is. Dit geeft tegelijkertijd het gevaar dat informatie verkeerd geïnterpreteerd wordt. Het blijft dus belangrijk om regelmatig met patiënt en/of vertegenwoordiger in gesprek te gaan. Dit hoort in ieder geval tweemaal per jaar te gebeuren maar bij intercurrente ziektes is het raadzaam om zelf goede uitleg te geven en dit niet te snel aan verplegend personeel over te laten. Klagers vertellen met enige regelmaat dat zij bij verplegend personeel hadden aangegeven een arts te willen spreken. Deze signalen komen lang niet altijd bij de arts terecht waardoor klagers denken dat de arts hen niet wil spreken.

Dossiervoering is belangrijk om klachten te kunnen weerleggen. Hierbij is alleen de notitie ‘familie gesproken’ niet voldoende. Uit de aantekeningen moet duidelijk blijken wat het beleid was waarnaar verwezen wordt als genoteerd is dat familie is geïnformeerd.
Het is sterk aan te raden om bij de tuchtprocedure bijstand te vragen van een jurist. Zij beoordelen de klacht op een andere objectievere wijze dan de arts en/of zijn collega’s zelf kunnen.

Tot slot

Recent is een tweede specialist ouderengeneeskunde toegevoegd aan het tuchtcollege van Amsterdam omdat de belasting voor één arts te groot werd. Ik hoop op een kentering in het aantal klachten, maar vrees dat deze hoop ijdel is gezien de personele problematiek in de verpleeghuizen en de toenemende mondigheid van patiënten en vertegenwoordigers. Ik kan alleen alle artsen wijzen op het belang van goede communicatie en uitleg aan patiënten en hun vertegenwoordigers.

Auteur(s)

  • Drs. Jessica Edwards van Muijen, specialist ouderengeneeskunde, Cordaan te Amsterdam

Literatuur

Reacties
PDF
Genereer PDF document