App Icoon

Klaar, naar Verenso tijdschrift

Dehydratie in het verpleeghuis

Hoe vaak komt het voor en wat is het kennisniveau van het verzorgend personeel?

Simone Paulis, Marleen Pullens

Bijna dertig procent van de ouderen met dementie in het verpleeghuis heeft een verstoorde vochtbalans, zonder dat de verzorging dit in de gaten heeft. Dat is een van de conclusies van een exploratief onderzoek. Toch krijgen de betrokken ouderen niet minder te drinken dan anderen, en evenmin is er sprake van een te laag kennisniveau bij het verplegend personeel. Nader onderzoek is gewenst.

Samenvatting

Achtergrond
Slechts een klein deel van de ouderen met dementie verblijft in een verpleeghuis. Naarmate het ziekteproces vordert, is er steeds meer verlies van eigen regie en krijgt men moeite met de alledaagse levensverrichtingen, waaronder de vochtinname. De afhankelijkheid van het verzorgend personeel en het risico op dehydratie nemen toe. Voor de Nederlandse situatie is niet bekend hoe vaak dehydratie onder ouderen met dementie in een verpleeghuis voorkomt. Evenmin is bekend hoe het gesteld is met het kennisniveau van het verzorgend personeel over dehydratie. In dit exploratieve onderzoek wordt getracht een antwoord op deze vragen te vinden.

Methode
Het betreft een dwarsdoorsnedeonderzoek bij 58 ouderen met dementie en 60 personeelsleden door middel van dossier- en lichamelijk onderzoek. Dehydratie werd gediagnosticeerd bij een combinatie van de signalen ‘droge tong’ en ‘lengtegroeven in de tong’. Daarnaast werd de kennis over dehydratie gemeten bij het verzorgend personeel met behulp van een kennistoets.

Resultaten
29,3 procent (N=17) van de ouderen met dementie bleek gedehydreerd te zijn op basis van het lichamelijk onderzoek (droge tong en lengtegroeven in de tong), terwijl deze diagnose bij geen van de patiënten opgenomen was in het medisch dossier. De gedehydreerde ouderen met dementie hadden vaker last van gewichtsverlies (p=0,023). De in de richtlijnen aanbevolen hoeveelheid vochtintake van 1700 cc per dag werd niet gehaald, maar de gedehydreerden kregen niet significant minder vocht dan de niet gedehydreerden (p=0,741). Het kennisniveau over dehydratie onder het verzorgend personeel was van voldoende niveau (≥55%) met een gemiddelde score van 29,8 punten van de in totaal te behalen 38 punten (SD 2,7; range 22-34).

Conclusie
Dehydratie komt in dit oriënterende onderzoek bij 29,3% van de ouderen met dementie in een verpleeghuis voor. Naast de herkenningssignalen ‘droge tong’ en ‘lengtegroeven in de tong’, komt  ‘het herkenningssignaal gewichtsverlies’ significant vaker voor bij de gedehydreerde ouderen dan bij de groep niet gedehydreerde ouderen. De gemiddelde vochtintake is echter niet significant verschillend. Het is de vraag of de aanbevolen hoeveelheid van 1700 cc vochtintake in de praktijk voor elke bewoner leidend moet zijn, gezien de interindividuele verschillen. Het kennisniveau van het verzorgend personeel bleek voldoende, maar ondanks dit gegeven komt dehydratie vaak voor. Verder onderzoek is gewenst om de generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten te vergroten.

Inleiding

Dementie is een veelvoorkomende aandoening. De kans op deze aandoening stijgt met de leeftijd. Bij de leeftijd van 85-90 jaar is de kans op het krijgen van deze aandoening 25%.1 Ouderen met dementie verliezen naarmate het ziekteproces vordert steeds meer de regie over hun leven en krijgen hierdoor ook meer moeite met de alledaagse levensverrichtingen zoals drinken en eten. Zoals bij alle ouderen neemt bij ouderen met dementie het dorstgevoel en de prikkel om te drinken af.

Vocht is belangrijk voor de opname van voedingsstoffen in de darm, het transport van voeding- en afvalstoffen in het lichaam en het regelen van de lichaamstemperatuur. De hoeveelheid vocht die een individu nodig heeft, hangt onder meer af van de leeftijd, de verrichte inspanning, de gezondheidstoestand en de hoeveelheid vocht die men verliest. De hoeveelheid benodigd vocht verschilt dus per persoon. De aanbevolen hoeveelheid vocht voor ouderen bedraagt 1700cc per dag, waarbij rekening gehouden dient te worden met de individuele variatie. Bij dehydratie wordt meer vocht uitgescheiden dan er in het lichaam opgenomen wordt.2

Dehydratie is de meest voorkomende vocht- en elektrolytenstoornis in de ouderenpopulatie met en zonder dementie. Dit leidt tot een verhoogd risico op morbiditeit en mortaliteit.3,4 Onderzoeken tonen aan dat dehydratie geregeld voorkomt in instellingen voor langdurige zorg, zoals het verpleeghuis. De prevalentie varieert van 45% tot zelfs 97% bij de verpleeghuisbewoners.5,6,7 Voor de Nederlandse situatie is geen wetenschappelijk onderzoek voorhanden.

Dehydratie is te herkennen aan onder andere sufheid, een lage bloeddruk, droge tong en slijmvliezen, een verslechterde spraak met verslikkingsgevaar, een afgenomen huidturgor en urineproductie, ingezonken ogen en gewichtsafname (≥1kg per dag).4Dehydratie wordt veelal gediagnosticeerd aan de hand van deze herkenningssignalen, maar kan nader bevestigd worden met bloedonderzoek, waarbij gebruik gemaakt wordt van het serum creatinine, het serum ureum, de ureum/creatinine index en de bepaling van de serum osmolariteit.3,4,8  Er is echter geen consensus over de hoeveelheid klinische symptomen om de diagnose definitief te stellen. Wel is bekend dat een ‘droge tong’ en ‘lengtegroeven in de tong’ relatief gevoelige tekenen voor dehydratie bij ouderen zijn.4,9

Schols et al. (2009) geven een overzicht van mogelijke risicofactoren voor dehydratie, zoals dementie en institutionalisatie (zie tabel 1). Bij aanwezigheid van deze risicofactoren geven zij aan dat het belangrijk is dehydratie te voorkomen. Het preventiebeleid zou gericht moeten zijn op het voortdurend alert zijn op eventuele dehydratie, met name wanneer er sprake is van een intercurrente ziekte. Ook zou bij risico op dehydratie preventief een vochtbalans bijgehouden moeten worden en is stimulans en hulp bij het drinken van groot belang. Als er al sprake is van dehydratie dan dient deze behandeld te worden. De behandeling van dehydratie is gericht op rehydratie, in de eerste plaats per os en anders (aanvullend) door middel van het toedienen van vocht buiten de orale weg om, via een sonde, hypodermoclyse of intraveneuze lijn.

Tabel-1_PaulisDEF.jpg

Doordat ouderen met dementie steeds zorgafhankelijker worden, ook met betrekking tot hun vochtconsumptie, doen zij een groter beroep op het verzorgend personeel in het verpleeghuis. Volgens Campbell spelen kennis en competentie van het verzorgend personeel ook een oorzakelijke rol bij het optreden van dehydratie.10 Dehydratie komt dus geregeld voor bij verpleeghuisbewoners, waarbij het risico vergroot is bij ouderen met dementie vanwege onder andere het afnemen van de dorstprikkel en de toenemende afhankelijkheid van het verzorgend personeel.11

In dit exploratieve onderzoek wordt nagegaan wat de prevalentie is van dehydratie bij ouderen met dementie in een verpleeghuis in Nederland. Daarnaast wordt de kennis over dehydratie onder het verzorgend personeel in kaart gebracht.

Methode

Design
Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een dwarsdoorsnedenonderzoek op vier psychogeriatrische afdelingen in een Nederlands verpleeghuis in de periode november 2014 tot april 2015.

Participanten

Ouderen met dementie
De ouderen in het onderzoek hadden allen de diagnose dementie, een minimale leeftijd van 65 jaar, geen aanwezigheid van hart- of nierfalen met een vochtbeperking en verbleven ten minste een maand op de betreffende psychogeriatrische afdeling. Ook moesten alle ouderen met dementie per os kunnen eten en drinken. Verder mochten de ouderen op het moment van onderzoek niet intercurrent ziek zijn.

Verzorgend personeel
Het verzorgend personeel van de vier psychogeriatrische afdelingen met een dienstverband van ten minste 18 uur werd gevraagd deel te nemen aan een kennistoets over dehydratie.

Dataverzameling

De ouderen met dementie
Dossieronderzoek werd verricht voor het verkrijgen van demografische variabelen, medische kenmerken en de aanwezigheid van risicofactoren voor dehydratie (zie tabel 1).4 Vervolgens werden alle deelnemende ouderen met dementie door de verpleegkundig specialist op drie opeenvolgende dagen lichamelijk onderzocht. Hierbij is gekeken naar herkenningssignalen behorende bij dehydratie met behulp van de Verenso screeningslijst (zie figuur 1) en de klinische parameters (bloeddruk, pols, gewicht).4Omdat er geen duidelijke klinische diagnosebepaling bestaat voor dehydratie, is er in dit onderzoek voor gekozen om dit minimaal te doen op basis van de herkenningssignalen ‘droge tong’ in combinatie met ‘lengtegroeven in de tong’, eventueel aangevuld met nog meer symptomen van het klinisch beeld aan de hand van de Verenso screeningslijst (zie figuur 1).4

Verder zijn er vochtlijsten bijgehouden door het verzorgend personeel. De aanbevolen hoeveelheid vocht van 1700cc werd als norm aangehouden.4 Er is gekozen voor een vochtlijst en niet voor een vochtbalans omdat de uitscheiding van urine moeilijk continu te monitoren is bij ouderen met dementie.

Figuur-1_PaulisDEF.jpg

Het verzorgend personeel
Met behulp van een zelfontwikkelde kennistoets werden de demografische kenmerken (geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en het aantal werkuren op contractbasis) van het verzorgend personeel verzameld en de kennis over dehydratie onderzocht.12 De kennisvragen werden opgesteld in samenwerking met drie specialisten ouderengeneeskunde. Vervolgens werd de kennistoets voorgelegd aan een focusgroep, bestaande uit helpenden, verzorgenden Individuele Gezondheid (IG) en verpleegkundigen van andere afdelingen dan de onderzoeksafdelingen, om de begrijpelijkheid en de bruikbaarheid vast te stellen. Wijzigingsvoorstellen werden verwerkt, waarna de toets opnieuw ter beoordeling werd aangeboden aan de specialisten ouderengeneeskunde en de deelnemers van de focusgroep.

De uiteindelijke 38 goed/fout vragen waren gericht op begripsomschrijving, symptomatologie, behandeling, risicofactoren en preventie, waarbij voor elke goed beantwoorde vraag 1 punt verkregen kon worden (zie tabel 2). Het kennisniveau werd als voldoende beschouwd bij een score van 21 (>55% goed beantwoord) en als goed beschouwd bij een score van 31 (>80% goed beantwoord).13 Om bias te voorkomen werd het verzorgend personeel pas inhoudelijk geïnformeerd over het onderzoek nadat de vochtlijsten waren bijgehouden. Hierdoor werd voorkomen dat het verzorgend personeel bewust beter zou gaan letten op de vochtintake en mogelijk juist meer vocht zou gaan aanbieden aan de ouderen en de gegevens niet meer representatief zouden zijn voor de normale situatie.

Tabel-2_PaulisDEF.jpg

Data-analyse
Beschrijvende statistiek werd gebruikt voor de demografische gegevens (van de ouderen met dementie én het verzorgend personeel), de aanwezigheid van risicofactoren voor dehydratie, de symptomen samenhangend met dehydratie, de prevalentie van dehydratie en het kennisniveau over dehydratie van het verzorgend personeel. Gemiddelden, standaarddeviaties en range (continue data), mediaan en range (ordinale variabelen of variabelen die niet normaal verdeeld zijn) of percentages (nominale data) werden weergegeven. Chi-square testen (nominale data) en onafhankelijke t-testen (continue data) werden gebruikt om mogelijke verschillen tussen de groepen met of zonder de diagnose dehydratie te onderzoeken. Vanwege de kleine aantallen werden de verschillen tussen de afdelingen niet statistisch onderzocht. Data-analyses werden uitgevoerd met Statistical Package for the Social Sciences (SPSS) versie 21.

Medisch-ethische aspecten
Het onderzoek werd niet voorgelegd aan de medisch-ethische toetsingscommissie, omdat zowel de vertegenwoordigers van de betrokken ouderen als het verzorgend personeel geïnformeerd waren over het onderzoek. Verder konden zij te allen tijde uit het onderzoek stappen, was er geen sprake van invasief onderzoek en werden de gegevens volledig vertrouwelijk en geanonimiseerd behandeld. Vertegenwoordigers gingen akkoord met deelname aan het onderzoek.

Resultaten

Onderzoekspopulatie

Van de 67 ouderen met dementie die verbleven in de vier psychogeriatrische afdelingen van het verpleeghuis werden er 3 geëxcludeerd vanwege leeftijd <65 jaar (n = 1); verblijf <1 maand (n = 1) en hart-/nierfalen met vochtbeperking (n = 1). Van de 64 ouderen die aan de inclusiecriteria voldeden, hebben er 58 deelgenomen aan het onderzoek. 2 Ouderen zijn tijdens de dagen waarop de prevalentie bepaald werd overleden; 2 hebben geweigerd en 2 werden gedurende het onderzoek overgeplaatst naar een andere afdeling.

De deelnemende ouderen met dementie bleken merendeels vrouw (70,7%) te zijn. De gemiddelde leeftijd was 84 jaar en de gemiddelde verblijfsduur in het verpleeghuis was 4 maanden (range 1-79). Alzheimer dementie was de meest voorkomende geregistreerde vorm van dementie (53,4%) (zie tabel 3). Alle ouderen met dementie konden via de orale weg drinken.

Aanwezige risicofactoren

Kijkend naar de risicofactoren, hadden alle deelnemers een vorm van dementie en waren ze daarnaast geïnstitutionaliseerd en zorgafhankelijk. Ook waren fysiologische veranderingen als gevolg van ouderdom bij de gehele onderzoeksgroep aanwezig. Dit zijn risicofactoren voor het ontwikkelen van dehydratie. Verder kwamen de risicofactoren leeftijd >80 (74,1%), fragiliteit (58,6%), motorische ADL- en HDL-beperkingen (79,3%), incontinentie (70,7%) en polyfarmacie (69,0%) bij het merendeel van de deelnemende dementerende ouderen voor (zie tabel 1).          

Prevalentie dehydratie

Van de ouderen met dementie was 29,3% op ten minste een van de drie onderzoeksdagen gedehydreerd. Bij geen van allen was in de dossiers een diagnose dehydratie bekend of werd men behandeld voor dehydratie op de dag dat de meting van de prevalentie plaatsvond. De gedehydreerde ouderen waren significant jonger (79,9; SD 7,4) dan de niet gedehydreerde ouderen (86,1; SD 6,1; p=0,002). Ook het type dementie was significant anders voor de gedehydreerde ouderen dan voor de niet gedehydreerde ouderen (p=0,011) (zie tabel 3). De vochtintake van de ouderen met de diagnose dehydratie was bij 64,7% op alle drie de meetmomenten <1700 cc. De gemiddelde vochtintake was 1415,9 cc (SD = 322,5) (zie tabel 3).

Tabel-3-_PaulisDEF.jpg

Herkenningssignalen dehydratie

Wat betreft de herkenningssignalen was er naast de ‘droge tong’ en ‘lengtegroeven’ alleen significant vaker sprake van gewichtsverlies bij de gedehydreerde ouderen met dementie vergeleken met de niet-gedehydreerde ouderen (p = 0,023) (zie tabel 4).

Tabel-4_PaulisDEF.jpg

Kennisniveau verzorgend personeel

Het deelnemend verzorgend personeel bestond in totaal uit 62 personen. Twee personen werden geëxcludeerd op basis van <18 arbeidsuren per week. De respons op de kennistoets was 100% (n = 60). Het ging hierbij om 4 (6,7%) verpleegkundigen, 48 (80%) verzorgenden IG en 8 (13,3%) helpenden (zie tabel 5). Het merendeel van het verzorgend personeel was vrouw (96,7%), met een gemiddelde leeftijd van 44 jaar (range 20-62). Het verzorgend personeel werkte gemiddeld 25,8 uren per week in wisselende diensten, dus zowel dag-, avond- als nachtdiensten.

De gemiddelde toetsscore was 29,8 (range 22-34) van de in totaal 38 punten. Geen enkele toets over de kennis over dehydratie was foutloos ingevuld (zie tabel 2). Bij alle deelnemers was de kennis van voldoende niveau (>55%) en 48,3% van de deelnemers had een goed niveau (>80%).

Het verzorgend personeel scoorde wisselend op het gebied van symptomatologie. Sufheid, urineproductie en een gortdroge tong werden door <50% als herkenningssignaal gezien. Gewichtsafname en een verlaagde bloeddruk door >75%. Tevens was het merendeel van het verzorgend personeel (80%) op de hoogte van het feit dat een afgenomen huidturgor niet indicatief is voor dehydratie bij ouderen met dementie.

Tabel-5_PaulisDEF.jpg 

Discussie

Prevalentie dehydratie

In dit onderzoek was de prevalentie van dehydratie in een Nederlands verpleeghuis 29,3%. Prevalentiecijfers van andere Nederlandse verpleeghuizen zijn onbekend, maar in internationale onderzoeken worden hogere percentages gerapporteerd van respectievelijk 45,1% en 51%.6,7 Dit kan mogelijk verklaard worden door het verschil in onderzoeksmethode. In dit onderzoek werd bijvoorbeeld geen bloedonderzoek gedaan om de diagnose dehydratie te stellen, maar werd uitgegaan van vooraf vastgestelde herkenningssignalen in het klinische beeld. Vanuit de literatuur wordt aangeraden om een bloedonderzoek te overwegen voor een feitelijke bevestiging van de diagnose dehydratie, om de ernst ervan vast te stellen en om als gids te dienen voor de rehydratie therapie.4

Voor de diagnosebepaling van dehydratie is in dit onderzoek gekozen voor het aanwezig zijn van de twee herkenningssignalen ‘droge tong’’ en ‘lengtegroeven in de tong’, omdat dit volgens de literatuur de meest gevoelige klinische tekenen zijn van dehydratie bij ouderen met dementie.4,9,14,15 Er is echter geen onderzoek beschikbaar over de prevalentie van dehydratie bij  ouderen met dementie op basis van deze twee herkenningssignalen. Wel zijn er internationale onderzoeken beschikbaar vanuit de eerstelijns spoedzorg waarin onder andere op basis van de herkenningssignalen ‘droge tong’ en ‘lengtegroeven in de tong’ de diagnose dehydratie is gesteld.14,15

Onder de gedehydreerde ouderen in dit onderzoek bleek naast een ‘droge tong’ en ‘lengtegroeven in de tong’ het herkenningssignaal van ‘gewichtsverlies’ significant vaker voor te komen dan bij de niet-gedehydreerde ouderen met dementie (zie tabel 4).4,16,17,18,19,20,21,22,23,24,25

Opvallend is dat de gemiddelde vochtintake (1415,9 cc) in dit onderzoek veel lager ligt dan in een vergelijkbaar onderzoek naar dehydratie onder verpleeghuisbewoners, waar de gemiddelde vochtintake 2038 cc betrof.7 Desondanks bleek de gemiddelde vochtintake van de gedehydreerde ouderen met dementie in dit onderzoek niet fors af te wijken van de gemiddelde vochtintake van de niet gedehydreerde ouderen met dementie.

De minimaal aanbevolen hoeveelheid van 1700 cc, die als norm in dit onderzoek is genomen, wordt hier dus niet gehaald. Een mogelijke verklaring is dat het verzorgend personeel de vochtlijsten niet volledig heeft ingevuld en dat extra vochtconsumptie gegeven door bijvoorbeeld bezoekende mantelzorgers niet is meegerekend. Ook moet hier gezegd worden dat de uitscheiding van urine om praktische redenen niet is bijgehouden. Dit maakt dat een eventueel verhoogd vochtverlies mogelijk toch over het hoofd is gezien.

Het feit dat er niet standaard bij iedere oudere met dementie een vochtlijst wordt bijgehouden, leidt mogelijk tot gebrekkig inzicht van het verzorgend personeel in de dagelijkse vochtintake en dus ook tot een gemiste kans om in een vroeg stadium het risico op dehydratie waar te kunnen nemen. Ook in een rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) blijkt dat er geen zicht is op de dagelijkse vochtintake van verpleeghuisbewoners.26 Slechts voor 10% van alle ouderen in 30 verpleeghuizen in Nederland werd in het onderzoek van de IGZ een vochtlijst bijgehouden.

Het bijhouden van de vochtintake kan ook ondersteunend zijn bij het signaleren van dehydratie omdat het interpreteren van herkenningssignalen van dehydratie bij ouderen met dementie zeer lastig is.27 Veel herkenningssignalen – waaronder verwardheid, spraakproblemen, spierzwakte en veranderingen in klinische parameters – zijn vaak al in enige mate aanwezig bij ouderen met dementie.4 Daardoor is het lastig om onderscheid te maken tussen aspecten van dementie en herkenningssignalen van dehydratie. Maar ook andere risicofactoren voor dehydratie kunnen een rol spelen; denk bijvoorbeeld aan het medicijngebruik. Ouderen gebruiken vaak veel medicijnen, waaronder niet zelden diuretica en laxantia, die vochtafdrijvend werken en het risico op dehydratie aanzienlijk vergroten.28

Naast het bijhouden van de vochtintake zou daarom het inzetten van een hydratie assessment met aandacht voor onder andere deze risicofactoren een waardevolle aanvulling voor de praktijk kunnen zijn.10 Niettemin blijft de klinische observatie altijd van groot belang om na te gaan of de oudere met dementie ziek is, minder actief is of bijvoorbeeld minder plast.

Kennisniveau verzorgend personeel

Uit de toets over dehydratie blijkt dat al het verzorgend personeel over voldoende kennis (>55% juiste antwoorden) beschikte en dat 48,3% een goed kennisniveau had (>80% juiste antwoorden). Eerder onderzoek gaf aan dat ouderen een onvoldoende vochtintake hadden en dat het verzorgend personeel (>50%) geen goed inzicht had in de mogelijke herkenningssignalen.29 Een recenter onderzoek gaf aan dat slechts 15% (n = 12) van de 76 leden van het verzorgend personeel een adequate kennis had over de vochtintake.30Voor de Nederlandse situatie zijn geen vergelijkbare onderzoeken beschikbaar. Om meer inzicht te vergaren over het kennisniveau omtrent dehydratie bij het verzorgend personeel in Nederlandse verpleeghuizen, zou een grootschaliger onderzoek wenselijk zijn.

Waarom er ondanks het voldoende kennisniveau binnen het onderzochte verpleeghuis toch relatief vaak dehydratie voorkomt is onduidelijk. Vanuit de literatuur zou dit mogelijkerwijs kunnen samenhangen met het niet actief monitoren van de vochtintake middels een vochtlijst, maar ook met organisatorische zaken binnen een afdeling, zoals een onvoldoende en wisselende personeelsinzet gedurende de dag en het niet standaardiseren van een hydratie assessment.31 In het onderzochte verpleeghuis staat structureel één lid van het verzorgend personeel per dienst op de afdeling. De vraag is of deze bezetting verantwoord is en voldoende toezicht en tijd biedt om een adequate vochtintake bij alle ouderen met dementie te waarborgen. Tenslotte wordt er geen hydratie assessment afgenomen gedurende het verblijf van de ouderen met dementie binnen de afdeling. Een standaardmoment van erkenning van een mogelijk risico op dehydratie blijft hierdoor uit.

Onderzoeksmethode

De betrouwbaarheid van de diagnosebepaling van dehydratie is in dit onderzoek vergroot door het lichamelijk onderzoek steeds door dezelfde persoon (SP) uit te laten voeren, waardoor de herkenningssignalen voor dehydratie eenduidig geïnterpreteerd zijn. Daarnaast is de betrouwbaarheid vergroot door de prevalentie te bepalen op basis van drie meetmomenten op drie aaneengesloten dagen. Onduidelijk is echter of de vochtlijsten zoals deze in dit onderzoek zijn bijgehouden de correcte informatie geven.

De validiteit van dit onderzoek is gewaarborgd door te werken met de screeningslijst lichamelijk onderzoek dehydratie van Verenso.4 Het is echter nog onvoldoende duidelijk of het interpreteren van de signalen ‘droge tong’ en ‘lengtegroeven in de tong’ volstaat voor het stellen van de diagnose dehydratie en of hiervoor toch een bloedonderzoek noodzakelijk is. De validiteit is verder gewaarborgd door gebruik te maken van experts en een focusgroep voor het ontwikkelen van de toets over de kennis over dehydratie onder het verzorgend personeel.

Het meten van de kennis over dehydratie is bovendien pas uitgevoerd nadat eerst de prevalentie van dehydratie bepaald was, zodat dit de prevalentiemeting niet extra heeft kunnen beïnvloeden. Een ander kenmerk van deze studie is dat de meting van de kennis over dehydratie bij alle deelnemende personeelsleden tegelijk is uitgevoerd, zodat ze elkaar niet tussentijds konden beïnvloeden. Een beperking van dit onderzoek is dat het uitgevoerd is in één instelling, waardoor de groep ouderen met dementie kleiner is dan die in andere onderzoeken en de resultaten nog niet te generaliseren zijn voor de Nederlandse situatie.6,7

De groep van het verzorgend personeel is qua omvang goed te vergelijken met andere onderzoeken en door de response rate van 100% is er geen sprake van selectie-bias.29,30Onderzocht moet worden in hoeverre het verzorgend personeel van deze instelling representatief is voor de Nederlandse situatie.

Aanbevelingen

Op basis van de resultaten vanuit dit onderzoek en de gebruikte wetenschappelijke literatuur, zijn een aantal aanbevelingen noemenswaardig voor zowel de praktijk als voor verder onderzoek. Dit betreft:

Voor verder onderzoek

Aanbeveling 1
Verder (grootschalig) onderzoek naar de prevalentie van dehydratie bij ouderen met dementie in (onder andere Nederlandse) verpleeghuizen is nodig om de generaliseerbaarheid van de uitkomsten van dit onderzoek te vergroten.

Aanbeveling 2
Verder (grootschalig) onderzoek naar de sensitiviteit van herkenningssignalen voor dehydratie is wenselijk om in de toekomst op adequate wijze een duidelijke klinische diagnose te kunnen stellen.32

Aanbeveling 3
Op basis van ontbrekend bewijs voor de Nederlandse situatie, is het wenselijk dat er verder (grootschalig) onderzoek komt naar het kennisniveau over dehydratie bij het verzorgend personeel in verpleeghuizen.30

Aanbeveling 4
Op basis van ontbrekend bewijs voor de Nederlandse situatie, is het wenselijk dat er verder (grootschalig) onderzoek komt naar een mogelijk verband tussen de prevalentie van dehydratie en het kennisniveau over dehydratie bij het verzorgend personeel in verpleeghuizen.10,30

Aanbeveling 5
Verder (grootschalig) onderzoek is gewenst om te bepalen of het structureel bijhouden van de vochtintake daadwerkelijk leidt tot een lagere prevalentie van dehydratie onder ouderen met dementie in het verpleeghuis.7,28,33

Voor de praktijk

Aanbeveling 6
Analyse van organisatorische factoren als werkdruk en personeelsinzet wordt sterk aanbevolen om inzicht te krijgen in mogelijke beperkingen die dit kan hebben op het waarborgen van een adequate vochtintake.10,28,31

Conclusie

Als de diagnose dehydratie gesteld wordt op basis van de signalen ‘droge tong’ en ‘lengtegroeven in de tong’, komt deze bij 29,3% van de ouderen met dementie in een verpleeghuis voor, terwijl de diagnose bij geen van deze patiënten gesteld was door de arts en opgenomen in het dossier.

De aanbevolen hoeveelheid van 1700 cc vochtintake per dag wordt niet gehaald, maar de gedehydreerden kregen niet significant minder vocht dan de niet gedehydreerden. Het is dus de vraag of deze hoeveelheid in de praktijk voor iedereen leidend moet zijn gezien de interindividuele verschillen.

Ondanks het voldoende kennisniveau onder het verzorgend personeel dat in deze studie werd gevonden, komt dehydratie op basis van herkenningssignalen in het klinisch beeld vaak voor. Dit zou kunnen samenhangen met organisatorische factoren (werkdruk en personeelsinzet) en het ontbreken van preventieve interventies. Een analyse van deze factoren en verder onderzoek naar het effect van (structurele) preventieve interventies, zoals een vochtbalans of een hydratie assessment op de prevalentie van dehydratie bij ouderen met dementie, is gewenst.

De generaliseerbaarheid van de resultaten uit dit onderzoek is beperkt. Verder onderzoek is dan ook nodig om een beter inzicht te krijgen in de prevalentie van dehydratie in Nederlandse verpleeghuizen en in het kennisniveau over dehydratie van het verzorgend personeel.

Auteur(s)

  • Simone J.C. Paulis MSc, verpleegkundig specialist ouderengeneeskunde , De Zorggroep te Horst-Venray
  • Dr. Marleen J.J. Pullens, hoofddocent Master Advanced Nursing Practice, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen te Nijmegen

Literatuur

  1. Hoogenveen, F. (2008). Leven met dementie (1e druk). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
  2. Gunst, S. (2010). NHG Standaarden voor praktijkassistente en –ondersteuner (8e druk). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
  3. Achterberg, W.P. ( 2013). Het geriatrie formularium: een praktische leidraad (3e druk). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
  4. Schols, J.M.G.A., de Groot, C.P.G.M., van der Cammen, T.J.M., Olde Rikkert, M.G.M. (2009). Verenso (2009). Preventing and treating dehydration in the elderly during periods of illness and warm weather. The Journal of Nutrition, Health & Aging, 13, 2.
  5. Kayser-Jones, J., Schell, E.S., Porter, C., Barbaccia, J.C., Shaw, H. (1999). Factors contributing to dehydration in nursing homes: Inadequate staffing and lack of Professional Supervision.American Geriatrics Society, 47, 1187-1194.
  6. Reed, P.S., Zimmerman, S., Sloane, P., Williams, C.S., Boustani, M. (2005). Characteristics Associated With Low Food and Fluid Intake in Long-Term Care Residents With Dementia. The Gerontologist, 45, 74-80.
  7. Wu, S., Wang, H., Yeh, S., Wang,Y., Yang, Y. (2010). Hydration status of nursing home residents in Taiwan: a cross-sectional study. Journal of Advanced Nursing, 67, 583-590.
  8. Verenso (2007). Nationaal hitteplan. Geraadpleegd op 27 augustus 2014, van http://www.verenso.nl/assets/Uploads/Downloads/Themas/NationaalHitteprotocol20071.pdf
  9. Kennedy-Malone, L., Ryan Fletcher, K., Martin-Plank, L. (2014). Advanced practice nursing in the care of older adults (1e druk). Philadelphia: Davis Company.
  10. Campbell, N. (2011). Dehydration: why is is still a problem? Geraadpleegd op 17 april 2015, van http://www.nursingtimes.net/Journals/2012/03/30/f/s/a/110607DiscHydration.pdf
  11. Beers, M.H., Jones, T.V., Berkwits, M. (2008). Merck manual leeftijd & gezondheid. Over gezond ouder worden (1e druk). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
  12. CBS (2010). Vragenlijstontwikkeling. Geraadpleegd op 12 oktober 2014, van http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/F8FB2360-C9A3-4379-83149C13C2938FCE/0/2010x3705pub.pdf
  13. Bender, W. (2003). Toetsen in het hoger onderwijs (1e druk). Assen:Van Gorcum BV.
  14. Vivanti, A., Harvey, K., Ash, S., Battistutta, D. (2008). Clinical assessment of dehydration in older people admitted to hospital. What are the strongest indicators? Archives of Gerontology and Geriatrics (Elsevier), 47, 340-355.
  15. Whyte, D. (2014). Using oral mucosa to assess for dehydration. Nursing times, 110, online issue.
  16. Heeren, T.J., Kat, M.G., Stek, M.L. (2002). Handboek ouderenpsychiatrie (2e druk). Leusden: De tijdstroom.
  17. Inouye, S.K., Dyck, C.H., Alessi, C.A., Balkin, S., Siegal, A.P., Horwits, R.I. (1990). Clarifying Confusion: The Confusion Assessment Method: A New Method for Detection of Delirium. Annals of Internal Medicine, 13, 941-948.
  18. Baart, J.A., Waal, van der, I. (2009). Mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie (2edruk). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
  19. International child Health (2012). Acute Diarrhea: Assessing dehydration. Geraadpleegd op 15 december 2014, van http://www.ichrc.org/chapter-52-acute-diarrhoea
  20. Nieuw Amerongen, van, A. (2009). Speeksel, speekselklieren, en mondgezondheid (2e druk). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
  21. Walsh, M. (2011). Infection landscapes: Cholera. Geraadpleegd op 15 december 2014, van http://www.infectionlandscapes.org/2011/09/cholera.html
  22. Weber, J., Kelley, J. (2009). Health Assessment in Nursing (4e druk). Philadelphia: Lippincott William & Wilkins.
  23. Jones, C.J., Rose D.J. (2005). Physical Activity Instruction of Older Adults. Geraadpleegd op 20 maart 2015, van https://books.google.de/books?id=ohfWKmzGDuIC&pg=PA75&dq=normal+blood+pressure+older+adults&hl=nl&sa=X&ei=320iVcPoD4nOaMvtgSg&ved=0CEEQ6AEwBA#v=onepage&q=normal%20blood%20pressure%20older%20adults&f=false
  24. American Academy of Orthopaedic Surgeons (2006). Emergency Care and Transportation of the Sick and Injured. Geraadpleegd op 20 maart 2015, van https://books.google.nl/books?id=8Q2AliJrOGcC&pg=PT168&dq=normal+heart+rate+elderly+60&hl=nl&sa=X&ei=5WoiVfnlL4_naoDXgcgB&ved=0CD0Q6AEwAw#v=onepage&q=normal%20heart%20rate%20elderly%2060&f=false
  25. Rietmeyer, E.F.H., Tromp, J.H.M. (2005). De aanpak van onderzoek (3e druk). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
  26. Inspectie voor de gezondheidszorg (1999). Vocht- en voedselvoorziening in de Nederlandse verpleeghuizen: beleid en praktijk. Geraadpleegd op 25 mei 2015, van http://www.igz.nl/zoeken/document.aspx?doc=Vocht+en+voedselvoorziening+in+Nederlandse+verpleeghuizen%3A+beleid+en+praktijk&docid=872
  27. Mentes, J.C. (2013). The complexities of hydration issues in the elderly. Nutrition Today, 48, S10-S12.
  28. Mentes, J.C. (2006). Oral hydration in older adults. American Journal of Nursing, 106, 40-49.
  29. Armstrong-Esther, C.A., Browne, K.D., Armstrong-Esther, D.C., Sander, L. (1996). The institutionalized elderly: dry to the bone! International Journal of Nursing Studies (Elsevier), 33, 619-628.
  30. Beattie, E., O’Reilly, M., Strange, E., Franklin, S., Isenring, E. (2013). How much do residential aged care staff members know about the nutritional needs of residents?International journal of Older People Nursing, 10.111, 1-11.
  31. Kayser – Jones, Schell, E., Lyons, W., Kris, A.E., Chan., Beard, R.L. (2003). Factors That Influence End-of-Life Care in Nursing Homes: The Physical Environment, Inadequate Staffing, and Lack of Supervision. The Gerontological Society of America, 43, 76-84.
  32. Chassagne, P., Druesne, L., Capet, C., Ménard, J.F., Bercoff, E. (2006). Clinical Presentation of Hypernatremia in Elderly Patients: A Case Control Study. The American Geriatrics Society, 54, 1225-1230.
  33. Wotton, K., Crannitch, K., Munt, R. (2008). Prevalence, risk factors and strategies to prevent dehydration in older adults. Contemporary Nurse, 31, 44-56.
Reacties
PDF
Genereer PDF document
PDF
Genereer PDF document