App Icoon

Klaar, naar Verenso tijdschrift

Hora-est: Nursing home residents with mental and physical multimorbidity

Hora-est_pedel.jpg      Proefschrift-AvdBrink.jpg                                            

 Ingeborg Jansen, Esther Gorisse

 

Een succesvolle vakvrouw met ambitie. Dat is Anne van den Brink. Sinds 1996 is Van den Brink geregistreerd als specialist ouderengeneeskunde werkzaam binnen het verpleeghuis en tevens werd zij in 1998 aangesteld als Manager Behandeling en Begeleiding in het voormalig Joachim en Anna. In 2011 heeft ze haar functie van manager omgeruild voor het doen van promotieonderzoek: de MAPPING-studie. Specialist ouderengeneeskunde, promovendus én sinds 2017 hoofd van de vervolgopleiding tot specialist ouderengeneeskunde in Nijmegen (VOSON). Inspanningen die op 2 juli jl. leidden tot het door Anne succesvol verdedigen van haar proefschrift: ‘Nursing home residents with mental and physical multimorbidity’.

Een belangrijk doel van het promotieonderzoek was het achterhalen van kenmerken en zorgbehoeften van verpleeghuisbewoners met psychiatrische en lichamelijke multimorbiditeit, die verblijven op een gerontopsychiatrische (GP) afdeling. Een tweede doel was het achterhalen van cliëntgebonden factoren die van invloed zijn op gedragsverandering nadat zij zijn opgenomen op een GP-afdeling.

Geïncludeerde cliënten in de MAPPING-studie kwamen uit zeventien verschillende GP-afdelingen, in het land. Zij werden geïncludeerd wanneer sprake was van een lichamelijke als ook een psychiatrische zorgbehoefte, waarbij de psychiatrische- of gedragscomponent tenminste twee jaar actief aanwezig was, zonder uitzicht op een significante verbetering. Cliënten werden geëxcludeerd indien er sprake was van dementie, cliënten zelf geen informed consent konden geven, zij zodanig ernstig waren aangedaan dat geen betrouwbare datacollectie kon plaatsvonden, of bij hun weigering van deelname aan het onderzoek. In de eerste 6-10 weken na deelname en een half jaar daarna werden verschillende meetinstrumenten ingezet. Deze werden afgenomen bij geïncludeerde cliënten, personeel en een familielid. Dataverzameling vond plaats in de periode april 2012 tot september 2015 door getrainde specialisten ouderengeneeskunde met ervaring met bewoners met mentale en lichamelijke multimorbiditeit (mental-physical multimorbidity, MPM).

Van den Brink voerde allereerst een exploratieve, beschrijvende studie uit onder 142 deelnemende cliënten. Hierbij maakte zij onderscheid tussen cliënten verwezen door de geestelijke gezondheidszorg (n=58) of overige gezondheidszorg (n=84). Ondanks exclusie van cliënten met dementie, had de meerderheid van alle cliënten cognitieve stoornissen. De prevalentie en ernst van frontale stoornissen was hoog, evenals het aantal cliënten met klinisch relevante neuropsychiatrische symtomen. Cliënten komend vanuit de geestelijke gezondheidszorg waren jonger, hadden meer chronische psychiatrische stoornissen en gebruikten vaker antipsychotica. Neuropsychiatrische symptomen, domeinen van zorgafhankelijkheid, lichamelijke aandoeningen en bijbehorende medicatie verschilden echter niet significant tussen beide groepen. Van den Brink concludeert hiermee dat ondanks dat er wat karakteristieke verschillen zijn tussen de twee groepen, de consequenties niet anders zijn, wat de ontwikkeling van aparte zorgprogramma’s voor beide groepen niet noodzakelijk maakt.

Na het beschrijven van kenmerken van de doelpopulatie bestudeerde Van den Brink de zorgbehoeften van 141 cliënten met MPM zonder dementie. Wanneer het aan de cliënten zelf gevraagd werd, bleek dat zij gemiddeld 11.89 behoeften hadden, waarvan 24.2% niet vervuld werd. Het merendeel van de onvervulde behoeften lag op het sociale domein. Wanneer diezelfde vragen over de cliënten aan de zorgmedewerkers gesteld werden (perceptie zorgverlener over cliënt), benoemden zij gemiddeld 14.73 zorgbehoeften, waarvan 10.8% niet vervuld werd. Zorgmedewerkers dachten dat het merendeel van de niet vervulde zorgbehoeften in het psychologische domein lagen. De grootste verschillen tussen cliënt en zorgmedewerker in de perceptie van onvervulde zorgbehoefte bevonden zich in de gebieden ‘accommodatie, gezelschap en activiteiten’. Ook bleek dat bijna de helft van de cliënten geen behoefte had aan ondersteuning in hun gedrag, terwijl de bevraagde zorgmedewerkers dachten dat de cliënt daar wel ondersteuning in nodig had. Van den Brink stelt dat het systematisch in kaart brengen van de zorgbehoefte van cliënten met MPM het startpunt is van een gesprek tussen cliënt en zorgmedewerker over behoeften, wensen en verwachtingen over de zorg. Dit gesprek kan vervolgens leiden tot meer optimale persoonsgerichte zorg. Zorgmedewerkers met effectieve communicatie- en onderhandelingsvaardigheden zijn wat betreft Van den Brink onmisbaar hierbij.

Als laatste heeft Van den Brink het natuurlijke beloop van neuropsychiatrische symptomen bij 63 MPM cliënten zonder dementie onderzocht in de eerste acht maanden na opname op een GP-afdeling. Ze vond een significante stijging van de NPI totaalscore (van 25.3 naar 29.3), de score van het NPI hyperactiviteit cluster (van 9.7 naar 11.8) en het NPI stemming/apathie cluster (van 7.7 naar 10.1). Iets meer dan 95% van de cliënten had tenminste één klinisch relevant symptoom bij baseline en/of zes maanden, waarvan prikkelbaarheid het meest prevalente en persisterende symptoom was, en tevens het symptoom met de hoogste incidentie. Hyperactiviteit was het meest prevalente en persisterende symptoomcluster. Ook depressie had een hoge persistentie. Als kanttekening benoemt Van den Brink dat de baseline meting 6-8 weken na opname op de GP-afdeling plaatsvond, waardoor een te verwachten verbetering in gedrag (door de interventie ‘opname’) mogelijk gemist werd. Ze raadt aan om mogelijkheden te exploreren om bij cliënten met MPM de neuropsychiatrische symptomen te reduceren.

Tijdens de verdediging van het proefschrift ontvangt Van den Brink vele complimenten voor haar zorgvuldig uitgevoerde studie met veel data en een lastig te onderzoeken doelgroep. Uiteraard werden haar ook kritische vragen gesteld, bijvoorbeeld over de correctie van een p-waarde, de relatief kleine patiëntaantallen en waarom het effect van leefstijl niet is meegenomen in haar studie. Van den Brink wist echter in alle kalmte, en met een weloverwogen woordkeuze, alle vragen en kritiek op een goede manier te beantwoorden. Een uur later mocht zij zichzelf dan ook ‘doctor’ noemen. Een schitterende prestatie!

Van den Brink hoopt dat haar promotieonderzoek de nodige stimulans geeft om een zorgstandaard te ontwikkelen voor bewoners met MPM, een training voor zorgmedewerkers te ontwikkelen waardoor zij in staat zijn de gewenste zorg te bieden, en om verder onderzoek uit te voeren gericht op de doelgroep cliënten met MPM.

De MAPPING-studie mag in ieder geval met recht succesvol genoemd worden, en heeft potentie voor de uitvoering van een vervolgonderzoek!.

Auteurs

  • Ingeborg Jansen, specialist ouderengeneeskunde
  • Esther Gorisse, aios ouderengeneeskunde

 

PDF
Genereer PDF document