De specialist ouderengeneeskunde: het tuchtrecht in 2024, uitspraken en een ervaringsverhaal
Ongeveer een jaar geleden publiceerden we in het Tijdschrift voor Ouderengeneeskunde een overzicht van de uitspraken van het tuchtrecht in 2023. Ook dit jaar hebben we Mark van de Laar bereid gevonden om de tuchtzaken van 2024 voor ons op een rij te zetten.
Het tuchtrecht is in principe gericht op het openbare belang van goede beroepsuitoefening. Kwaliteitsbewaking van het beroep staat daarbij voorop. Het tuchtrecht moet vooral een lerend en corrigerend effect hebben voor de beroepsbeoefenaar en, in het verlengde daarvan, voor de gehele beroepsgroep. Dat is ook het doel van dit overzicht. Het tuchtrecht kent echter ook een keerzijde; er zijn al lange tijd geluiden dat het tuchtrecht voor artsen als (te) ingrijpend wordt ervaren, en dat het tuchtrecht het doel voorbijschiet.
Landelijk is er een evaluatie gestart om inzicht te krijgen in de doeltreffendheid en de effecten van het tuchtrecht en het functioneren in de praktijk. Deze evaluatie wordt naar verwachting eind 2025 opgeleverd. Tevens wordt er informatiemateriaal over het tuchtrecht ontwikkeld (https://www.openovertuchtrecht.nl), waardoor zorgmedewerkers die een tuchtklacht krijgen zich beter kunnen voorbereiden op wat hen te wachten staat.
Het Tijdschrift voor Ouderengeneeskunde heeft naast het overzicht van uitspraken 2024 door het centraal tuchtcollege gezondheidszorg (CTG) en de regionale tuchtcolleges (RTG) (www.tuchtrecht.overheid.nl), ook een collega bereid gevonden om de ervaring met het tuchtrecht anoniem te delen.
In totaal gaat het, voor het jaar 2024, om 17 gepubliceerde uitspraken: 8 van het CTG en 9 van de RTG. Als een klacht wordt ingediend bij het RTG, wordt eerst beoordeeld of deze klacht ontvankelijk is. Een juridische klacht is 'ontvankelijk' wanneer deze voldoet aan alle formele vereisten om door een rechter of klachtencommissie behandeld te worden. Dit betekent dat de klacht wordt geaccepteerd en inhoudelijk zal worden beoordeeld, omdat deze voldoet aan zaken als termijnen, benodigde documenten, en andere procedurele voorwaarden. Een klacht die niet-ontvankelijk wordt verklaard, wordt niet inhoudelijk behandeld. Een klacht kan bijvoorbeeld niet ontvankelijk worden verklaard als de klager niet de wettelijke vertegenwoordiger is en de wettelijke vertegenwoordiger is het niet eens met de ingediende klacht. Tegen een niet ontvankelijke klacht, kan een klager wel in hoger beroep gaan bij het CTG. Als een klacht ontvankelijk is, volgt er ook een uitspraak: een klacht is gegrond of een klacht is ongegrond. Als een klacht gegrond is volgt er doorgaans een bijhorende maatregel: waarschuwing, berisping, geldboete, (voorwaardelijke) schorsing van de inschrijving van de zorgverlener in het BIG-register (maximaal één jaar), gedeeltelijke ontzegging het beroep uit te oefenen en doorhaling van de inschrijving van de zorgverlener in het BIG-register. Een waarschuwing is een terechtwijzing, terwijl de berisping een verwijtende/veroordelende strekking heeft.
Hieronder een samenvatting van een aantal klachten. Eerst de twee klachten die gegrond zijn verklaard (door het RTG of CTG), gevolgd door klachten die (deels) onontvankelijk werden verklaard, en tenslotte klachten waarbij er wel een uitspraak was, maar waarbij de klacht ongegrond werd verklaard.
1. Gegrond verklaarde klachten
1 a. Onvoldoende aandacht voor algehele conditie patiënt
RTG ’s-Hertogenbosch: kennelijk ongegrond
CTG: gegrond, maatregel berisping
De klacht was ingediend door de echtgenoot en een kind van een patiënt, opgenomen in een behandelcentrum voor tijdelijk verblijf. De klagers verweten de specialist ouderengeneeskunde dat sprake was geweest van ontoereikende zorgverlening. Het RTG ’s-Hertogenbosch had de klacht kennelijk ongegrond verklaard (‘kennelijk’ wil zeggen: op basis van enkel het dossier). Maar het CTG was van oordeel dat de zorgverlening door de specialist ouderengeneeskunde ontoereikend was geweest. De patiënt was bekend met nierinsufficiëntie, hart- en vaatziekten, had een lage bloeddruk en at en dronk slecht. De patiënt werd verdacht van een longontsteking, waarvoor hem een antibioticakuur was voorgeschreven. Enkele weken later bleek de patiënt een urineweginfectie te hebben. De patiënt viel in gewicht af. Vanwege deze omstandigheden in combinatie met het medicatiegebruik van patiënt met onder andere bloeddrukverlagers had de specialist volgens het CTG meer aandacht moeten hebben voor de algehele conditie van de patiënt. Bovendien oordeelde het CTG dat de dossiervoering van de specialist ouderengeneeskunde onder de maat. Zo ontbraken verslaglegging van de familiegesprekken, MDO’s en de opvolging ten aanzien van de bloeddruk en de vocht- en voedingsintake van de patiënt. Tot slot had de communicatie met de klagers beter gemoeten. Het CTG verklaarde de klacht daarom gegrond. Het CTG had er oog voor dat de specialist ouderengeneeskunde de familie van de patiënt als veeleisend en niet gemakkelijk heeft (kunnen) ervaren en dat dit de communicatie lastig maakte, maar vindt dat van een professional mag worden verwacht dat zij daar correct mee weet om te gaan. Gelet op de ernst van het tekortschieten, kon volgens het CTG niet worden volstaan met een waarschuwing.
1b. Verslaglegging te summier
RTG Zwolle: gegrond, maatregel: Berisping
De klacht ging over de overleden moeder van de klaagsters. Bij deze patiënte was sprake van cognitieve achteruitgang en uitgezaaide darmkanker. Begin 2023 had de specialist ouderengeneeskunde, op verzoek van patiënte (destijds 87 jaar oud) in het kader van een onderbewindstelling, een wilsbekwaamheidsbeoordeling uitgevoerd. De specialist ouderengeneeskunde had een verklaring afgegeven waarin stond dat de patiënte wilsbekwaam was. De klaagsters waren het niet eens met deze beoordeling. Het RTG kwam tot het oordeel dat de specialist ouderengeneeskunde tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld, omdat de verslaglegging van de specialist dusdanig summier was, dat het RTG niet (inhoudelijk) kon beoordelen of de arts op logische wijze, gebaseerd op de bevraagde feiten en omstandigheden, tot deze conclusie heeft kunnen komen dat de patiënte wilsbekwaam was. De specialist ouderengeneeskunde had bovendien geen notities van het gesprek met de patiënte gemaakt. Het doen aan dossiervorming valt, zo merkte het RTG op, onder de algemene normen van een arts en geldt ook voor deze specialist ouderengeneeskunde als zelfstandig opererend medicus. Daarnaast is het belang van dossiervoering deels gelegen in de toetsbaarheid van het handelen, namelijk het onderbouwen/toelichten van besluiten. De specialist ouderengeneeskunde voldeed op dit punt niet aan de vereisten.
2. Niet ontvankelijk verklaarde klachten
2a. Medicamenteuze behandeling ziekte van Alzheimer
RTG ’s-Hertogenbosch: niet ontvankelijk
CTG: klacht ontvankelijk: uitspraak ongegrond
De echtgenote van de klager, was gediagnostiseerd met (gevorderde) dementie vanwege de ziekte van Alzheimer. De patiënte verbleef op de afdeling voor jong dementerenden van een psychogeriatrisch verpleeghuis. De specialist ouderengeneeskunde was werkzaam op deze afdeling. De klager, de echtgenoot van de patiënte, had een klacht ingediend tegen de specialist ouderengeneeskunde over de (medicamenteuze) behandeling van de patiënte. Het RTG ’s-Hertogenbosch had de klager niet ontvankelijk verklaard in zijn klacht, omdat er sprake was van bijzondere omstandigheden om te twijfelen of klager de veronderstelde wil van de patiënte vertegenwoordigde. Deze twijfel was ingegeven door het feit dat de patiënte mentoren had, van wie niet was gebleken dat ze ontevreden waren over de behandeling. De tuchtklacht werd niet ondersteund.
De klager ging hierbij in hoger beroep bij het CTG. Het CTG was van oordeel dat de klager wel ontvankelijk was in zijn klacht. Anders dan het RTG was het CTG namelijk van oordeel dat de door het RTG genoemde omstandigheden onvoldoende waren voor het om te twijfelen aan goede vertegenwoordiging. Het CTG oordeelde dat de klager, die zeer betrokken bij de zorg voor de patiënte, met het indienen van de klacht de veronderstelde wil van de patiënte uitdrukte. Hoewel het CTG dit niet uitdrukkelijk aangeeft, lijkt het er zeer op dat hiervoor doorslaggevend zijn dat de klager de levensgezel is van de patiënte en zeer betrokken was bij de zorg.
2b. Onbekende klacht niet door de mentor ondersteund
RTG ’s-Hertogenbosch: niet ontvankelijk
De betreffende patiënte had gevorderde dementie. De klager, echtgenoot van de patiënte, had - zo merkte het RTG op - geen eigen en rechtstreeks belang als bedoeld in artikel 65 lid 1 onder a Wet BIG. Het RTG kon niet vaststellen dat de echtgenote instemde met de indiening van de klacht. Er was volgens het RTG sprake van bijzondere omstandigheden om te twijfelen of de klager de veronderstelde wil van de echtgenote vertegenwoordigde. De echtgenote had mentoren, en er was niet gebleken dat de eerste mentor ontevreden was over de behandeling. De tweede mentor kon een tuchtklacht niet ondersteunen. De klager kon volgens de kantonrechter niet de onafhankelijke positie innemen die in het belang van de echtgenote noodzakelijk was.
2c. Onvolledig geïnformeerd
RTG Amsterdam: deels ontvankelijk, deels ongegrond
Klaagster vond dat zij, als wettelijk vertegenwoordigster, niet of onvoldoende was geïnformeerd over de behandeling van haar moeder, die was overleden. Zij verweet de specialist ouderengeneeskunde tevens dat de medische behandeling (palliatieve sedatie) onjuist was. Uit het medisch dossier en datgene wat tijdens de zitting was besproken, kon niet worden afgeleid dat de moeder ontevreden was over de medische behandeling en dat zij daarover een klacht had willen indienen. Gesteld noch gebleken was dat de moeder informatie was onthouden over de behandeling, of zich anderszins feiten of omstandigheden hadden voorgedaan die – als de moeder daarvan op de hoogte zou zijn geweest – zouden hebben geleid tot een andere beslissing. Dit betekende dat de klacht van de klaagster deels niet-ontvankelijk was. Vanaf het moment dat de moeder niet meer aanspreekbaar was en zij haar wil niet meer (in voldoende mate) kon uiten, trad de klaagster op als wettelijk vertegenwoordiger van haar moeder en was zij wel ontvankelijk in haar klacht. Het RTG was op grond van de vastleggingen in het medisch dossier en de toelichting ter zitting van oordeel dat de klaagster door de specialist ouderengeneeskunde in voldoende mate was geïnformeerd. Het RTG overwoog verder dat het medisch dossier van de moeder geen aanwijzingen bevatte dat op enig moment een palliatieve sedatie was ingezet. De moeder was overleden aan de gevolgen van ernstig leverfalen.
2d. Onheuse bejegening, mentor stemt niet in met de klacht
RTG ’s-Hertogenbosch: onontvankelijk
CTG: beroep verworpen
De zus van de klager was na een herseninfarct opgenomen bij de zorgorganisatie waar de specialist ouderengeneeskunde werkte. De klager had ten behoeve van de patiënte een klacht ingediend tegen de specialist. Het RTG ’s-Hertogenbosch had de klager niet-ontvankelijk verklaard in de klachten over de behandeling van de patiënte. Het CTG overwoog dat een patiënte die een mentor heeft ook zonder toestemming van die mentor een klacht kan indienen, tenzij aannemelijk is dat de patiënt ter zake van het indienen van die klacht wilsonbekwaam is. Als een patiënt met een mentor ter zake van het indienen van een klacht wilsonbekwaam is, kan een klacht over de behandeling van de patiënt alleen worden ingediend door de mentor zelf, als wettelijk vertegenwoordiger van de patiënt, of door een ander met instemming van de mentor. Het CTG achtte de patiënte in dit geval ter zake niet wilsbekwaam en stelde vast dat de mentor niet instemde met de klacht. Het CTG verwierp het beroep van klager tegen de beslissing van het RTG.
2e. Onjuiste behandeling, verpleegkundig specialist als regiebehandelaar
RTG Zwolle: ongegrond
CTG: beroep verworpen
Deze zaak betrof enkele klachten van een dochter van een patiënt met vasculair parkinsonisme tegen een specialist ouderengeneeskunde. De patiënt verbleef sinds september 2023 in de woonzorginstelling waar de specialist ouderengeneeskunde werkte. De klaagster verweet de specialist ouderengeneeskunde onzorgvuldige communicatie na een uitspraak van de Geschillencommissie Zorg (www.degeschillencommissiezorg.nl), waarbij de specialist ouderengeneeskunde zich volgens de klaagster niet toetsbaar had opgesteld en er geen ruimte was geweest voor een gesprek over het gevoerde medicatiebeleid. Het RTG Zwolle had de klacht ongegrond verklaard. Het RTG had daarbij overwogen dat het door de verpleegkundig specialist gevoerde medicatiebeleid en de communicatie daarover niet onzorgvuldig was geweest en dat de klacht op dit punt door de Geschillencommissie ook ongegrond was verklaard. Desondanks was in een later gesprek door de verpleegkundig specialist in aanwezigheid van de specialist ouderengeneeskunde aan de klaagster nog een nadere toelichting gegeven op het beleid. Het CTG verwierp het beroep van de klaagster tegen de beslissing van het RTG. In de uitspraak van het RTG van maart 2024, die dus in stand was gebleven, is het RTG ingegaan op de positie van de specialist ouderengeneeskunde in relatie tot de verpleegkundig specialist. Een citaat uit de uitspraak:
“5.1 In de gezondheidszorg is sinds een aantal jaren sprake van een taakherschikking. Deze houdt – kort gezegd – in dat taken die voorheen voorbehouden waren aan artsen, (zelfstandig) kunnen worden uitgevoerd door andere beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg. Sindsdien heeft de verpleegkundig specialist (VS) een eigen positie in de zorg. Met de Regeling zelfstandige bevoegdheid VS en artikel 36 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is dit in wet- en regelgeving vastgelegd. In het “Beroepsprofiel VS”, uitgegeven door V&VN in januari 2019, is een uitgebreide beschrijving gegeven van de deskundigheid, competenties en bevoegdheden van een VS. Voor zover hier van belang gaat de VS op basis van een zelfstandige bevoegdheid en als zelfstandig behandelaar een behandelrelatie aan met een patiënt, bijvoorbeeld binnen een instelling voor ouderenzorg. De VS kan daarbij optreden als regievoerend behandelaar. De VS biedt integrale behandeling aan patiënten op basis van klinisch redeneren in complexe zorgsituaties. Daarbij bewaakt de VS de grenzen van de eigen bevoegdheid en voert naar eigen inzicht collegiaal overleg met een medisch specialist.
5.2 Binnen de organisatie gold de afspraak dat de VS regiebehandelaar was. De specialist ouderengeneeskunde was geen (mede)behandelaar maar was wel beschikbaar voor collegiaal overleg. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat de specialist ouderengeneeskunde verantwoordelijk kan worden gehouden voor eventuele verwarring die mogelijk bij klaagster is ontstaan over de vraag wie regiebehandelaar was. De specialist ouderengeneeskunde heeft zich op geen enkel moment als regiebehandelaar gepresenteerd. Dat een medewerker van de organisatie op enig moment zijn naam aan klaagster heeft doorgegeven omdat het ziekenhuis de naam van de verpleegkundig specialist niet als behandelaar in het systeem kon zetten, kan hem niet worden verweten. Dat geldt ook voor ontstane verwarring door eventueel onjuist of verouderd foldermateriaal van de instelling.”
3. Uitspraak: klacht ongegrond
3a. Geen verantwoordelijkheid inzake verzorging
RTG ’s-Hertogenbosch: kennelijk ongegrond
CTG: beroep verworpen
De echtgenoot en vader van klagers was opgenomen in een verpleeghuis. De specialist ouderengeneeskunde was, zo staat in de uitspraak, de hoofdbehandelaar van de patiënt. De klagers verweten de specialist ouderengeneeskunde onder meer een gebrek aan zorg en begeleiding, onzorgvuldig handelen, niet meewerken aan een second opinion en tegenwerking bij de wens van de klagers om de patiënt naar huis te halen. De klachten hadden betrekking op de laatste maanden voor het overlijden van de patiënt. Het RTG ’s-Hertogenbosch had de klacht kennelijk ongegrond verklaard. ‘Kennelijk’ wil zeggen dat het duidelijk is dat de klacht, zonder behandeling ter zitting, ongegrond is. Het RTG overwoog hierbij onder meer dat de specialist ouderengeneeskunde inderdaad verantwoordelijk is voor het medische beleid en de medische behandeling. Zij dient erop toe te zien dat verzorgenden en verplegenden - zoveel mogelijk - handelen conform dat beleid en hen erop aanspreken als zij daarin tekortschieten. Die verantwoordelijkheid gaat echter niet zo ver dat de specialist ouderengeneeskunde erop aangesproken kan worden als een verzorgende een keer vergeet een bepaalde pil aan de patiënt te geven of er een pil op de grond onder het bed wordt aangetroffen. De specialist ouderengeneeskunde is voorts, aldus het RTG, niet (eind)verantwoordelijk voor de uitvoering van de algehele verzorging van de patiënt met betrekking tot tijdstippen en wijze waarop de patiënt eten en drinken krijgt, de concrete momenten waarop de patiënt al dan niet uit bed wordt gehaald of in bed wordt gelegd, of zaken als de hygiëne en schoonmaak of het voor de patiënt intoetsen van een telefoonnummer.
Het CTG verwierp het door klagers ingestelde beroep tegen deze beslissing.
3b. Inzage dossier
RTG Amsterdam: kennelijk ongegrond
CTG: beroep verworpen
De specialist ouderengeneeskunde tegen wie de klacht was ingediend, was werkzaam in het verpleeghuis waar de echtgenoot van de klaagster opgenomen was. De echtgenoot van de klaagster was in het verpleeghuis overleden. De klaagster verweet de specialist dat zij onzorgvuldig had gehandeld, omdat zij ten onrechte geen inzage had verleend in het medisch dossier van haar overleden echtgenoot, het dossier had aangepast en/of op punten onzorgvuldig had bijgehouden en een onjuist medicatiebeleid had gevoerd. Het RTG Amsterdam had de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
Het RTG oordeelt hierover, dat de klaagster haar verzoek om inzage in het medisch dossier had neergelegd bij de klachtenfunctionaris en de raad van bestuur van het verpleeghuis. De specialist ouderengeneeskunde heeft geen betrokkenheid gehad bij de afhandeling van dit verzoek. Alleen al hierom valt de specialist geen (persoonlijk) tuchtrechtelijk verwijt te maken. Het RTG oordeelt verder dat er geen aanwijzingen zijn dat er achteraf nog aanpassingen in het medisch dossier zijn aangebracht. Wat betreft het medicatiebeleid oordeelt het RTG dat uit het medisch dossier is gebleken dat de oxazepam niet is gestaakt. Bij verdere aanpassingen in het medicatiebeleid is de specialist ouderengeneeskunde niet betrokken geweest. Op basis hiervan is dit klachtonderdeel al ongegrond. Het RTG ziet verder geen aanwijzingen voor een causaal verband tussen het overlijden van de echtgenoot van klaagster en de toegediende medicatie op de avond dat hij overleed en kan hier, bij gebrek aan onderzoek hiernaar, ook geen uitspraken over doen. Ook dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Het CTG verwierp het door de klaagster ingestelde beroep tegen deze beslissing.
3c. Toezicht op hygiëne bij gevorderde dementie
RTG ’s-Hertogenbosch: ongegrond
CTG: beroep verworpen
De echtgenote van de klager was opgenomen op de psychogeriatrische afdeling van een verpleeghuis waar de specialist ouderengeneeskunde werkzaam was. De patiënte verbleef daar tot haar overlijden. De patiënte was sinds 2014 bekend met de diagnose Alzheimer, en er was sprake van gedragsproblemen en lijdensdruk. De patiënte had regelmatig last van urineweginfecties. Klager verweet de specialist ouderengeneeskunde dat zij op een aantal momenten tijdens het verblijf in het verpleeghuis niet op de juiste wijze had gehandeld in de (medische) begeleiding van de patiënte. Klager heeft ter onderbouwing onder meer aangevoerd dat hij op meerdere momenten heeft vastgesteld dat de patiënte nog niet verzorgd was en dat zij meerdere keren last had van een urineweginfectie. De specialist ouderengeneeskunde had volgens klager veel beter moeten toezien op de hygiëne. Door dat niet te doen, was eerder en ernstiger sprake van agitatie en boosheid bij de patiënte. Bovendien had de specialist ouderengeneeskunde volgens klager niet steeds medicatie moeten voorschrijven. De specialist ouderengeneeskunde was als regiebehandelaar verantwoordelijk. Het RTG ’s-Hertogenbosch verklaarde de klacht ongegrond. Het RTG is onder meer van oordeel dat de specialist ouderengeneeskunde veel aandacht heeft gehad voor de problematiek van de patiënte die mede het gevolg was van de gevorderde dementie. Er was een uitgebreid signaleringsplan met benaderings- en begeleidingsmogelijkheden. Niet gebleken is dat de specialist ouderengeneeskunde zich niet aan dat plan heeft gehouden. Dat de urineweginfecties zijn veroorzaakt door onvoldoende aandacht voor de verzorging en de hygiëne, kan het RTG dan ook niet vaststellen. Dat er mogelijk ook een keer een infectie heeft kunnen ontstaan door een niet-optimale verzorging kan ook niet worden uitgesloten maar is, gelet op de gedrags- en benaderingsproblematiek van de patiënte, niet aan de specialist ouderengeneeskunde te wijten, aldus het RTG.
Het CTG verwierp het door de klager ingestelde beroep tegen deze beslissing.
3d. Supervisie van een basisarts
RTG Amsterdam: ongegrond
Bij de klaagster was 21 jaar geleden borstkanker vastgesteld, waarna een borstsparende operatie had plaatsgevonden. Eind 2022 waren bij de klaagster plekjes op haar borst ontstaan. Een basisarts had de plekjes behandeld met een crème. Na 12 weken behandeling had de basisarts een consult aangevraagd bij de dermatoloog en werd de klaagster naar het ziekenhuis verwezen voor onderzoek. Daaruit bleek dat sprake was van teruggekeerde borstkanker. De klacht zag op de wijze waarop de specialist ouderengeneeskunde supervisie had uitgeoefend op het handelen van de basisarts. Volgens het RTG was de behandeling met de crème niet zodanig ongebruikelijk of gecompliceerd dat de specialist ouderengeneeskunde deze behandeling niet aan de basisarts had mogen overlaten. Ook waren er geen evidente signalen die erop wezen dat hij in had moeten grijpen op haar handelen. Op enig moment had de specialist ouderengeneeskunde het advies gegeven om, als verbetering uitbleef, een dermatologisch consult aan te vragen. Het is voor het RTG niet duidelijk geworden waarom dit niet, toen verbetering van de klachten van klaagster uitbleef, kort na het overleg tussen de specialist ouderengeneeskunde en de basisarts is gebeurd. Het RTG acht het evenwel te ver gaan om de specialist ouderengeneeskunde als supervisor van de basisarts hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De specialist ouderengeneeskunde mocht ervan uitgaan dat de basisarts zijn advies binnen redelijke termijn zou opvolgen. Van hem kon in de gegeven omstandigheden niet worden gevergd dat hij expliciet zou controleren of het behandeladvies daadwerkelijk was opgevolgd. Ook mocht hij er redelijkerwijs op vertrouwen dat de basisarts hem opnieuw zou raadplegen als zij aanleiding zag van zijn advies af te wijken. De klacht was ongegrond. Of er nog gevolgen zijn geweest voor de basisarts, blijkt niet uit de uitspraak.
3e. Communicatie over stervensbegeleiding
RTG Amsterdam: ongegrond
Klaagster verweet de specialist ouderengeneeskunde dat zij de klaagster noch de overige familie van de patiënt had geïnformeerd of gekend in het proces c.q. beleid dat zij had opgestart, door de klaagster omschreven als ‘stervensbegeleiding’. Op basis van het medisch dossier stelde het RTG vast dat met de patiënt en de klaagster gesproken was over een beleid waarbij de patiënt ‘zeer terughoudend ingestuurd’ moest worden. Over de achteruitgang van de medische toestand van de patiënt was meerdere malen met zowel de patiënt als de klaagster gesproken. Het RTG zag geen aanwijzingen voor de stelling dat de patiënt niet goed geïnformeerd zou zijn over het medisch beleid of dat dit beleid tegen de wil in van de patiënt was afgesproken.
3f. Informeren van wettelijke vertegenwoordigers
RTG ’s-Hertogenbosch: ongegrond
Het RTG ’s-Hertogenbosch verklaarde in 2024 de klacht ongegrond op grond van onder meer de volgende verwijten: 1) onvoldoende gedaan om agitatie/agressie bij de patiënte en urineweginfecties te voorkomen, 2) zonder overleg en informatie medicatie voorgeschreven/opgehoogd en 3) medicatie niet gestopt na signalen over ernstige bijwerkingen en afwezigheid van het beoogde effect. De patiënte had Alzheimer en vertoonde gedragsproblemen. Het oordeel van het RTG was dat de specialist ouderengeneeskunde handelde volgens het beleid binnen het verpleeghuis met betrekking tot het informeren van vertegenwoordigers van patiënten over gemaakte afspraken en de met de klager gemaakte afspraken. Zij nam preventieve maatregelen. Medicatie was nodig voor het geven van zorg, het bieden van comfort en het opheffen van ongemak aan/bij de patiënte. De klacht was daarom ongegrond.
Conclusie van 2024 is dat tuchtzaken vooral gingen over de vraag of de klager ontvankelijk wel was. Verder zijn veel klachten (inhoudelijk) ongegrond verklaard. Een enkele klacht is wel gegrond verklaard, namelijk omdat er volgens de tuchtrecht onvoldoende oog was voor de algehele conditie van de patiënt en omdat de verslaglegging van de specialist ouderengeneeskunde niet voldoende was.
Ervaringsverhaal
Klik hier om het persoonlijke ervaringsverhaal te lezen van een collega die in aanraking kwam met het tuchtrecht. De naam van de auteur is bekend bij de redactie.
Met dank aan mr. drs. M.L.M. (Mark) van de Laar, advocaat bij Capra Advocaten te Maastricht, voor zijn bijdrage aan dit artikel.